Eerst even een taalkundig vuiltje. Sommige boeddhisten zijn aangesloten bij een boeddhistische organisatie, vaak een ‘sangha’ genoemd, waar ze regelmatig beoefenen.
Andere boeddhisten beoefenen (wat dat inhoudt, varieert zeer) thuis, alleen of met Dharma-vrienden. Die worden door anderen soms ’ongebonden’ genoemd maar dat is een ideologisch beladen term, alsof dat spiritueel minder waard is.
Hier kies ik voor de neutrale en meer feitelijke term: ongeorganiseerde boeddhist.
De meeste mensen die zich boeddhist noemen of aangeven duidelijke affiniteit met het boeddhisme te hebben, zijn ongeorganiseerd. Dat heeft wellicht nadelen (voor henzelf bedoel ik, de nadelen ervan voor machthebbers laat ik buiten beschouwing) maar het is vooral feitelijk zo.
Bij de ene boeddhistische organisatie is het zeer duidelijk wie er bij hoort en wie niet, dan zijn er duidelijke toelatingsrituelen; bij andere is de grens vaag, bv als er alleen sprake is van inloopavonden; bij weer andere (ook BUN-leden) is deelnemen alleen het – per definitie tijdelijke – volgen van een of meer cursussen. Kortom: de boeddhistische anarchie waar ik zo van houd.
Soms zit een boeddhist (of iemand met affiniteit ...) met levensvragen, met zingevingsvragen. Een gesprek met een ander kan dan nuttig zijn, bijvoorbeeld met een (mede-)boeddhist. Daar kan hij of zij de eigen leraar voor vragen maar ook een ander.
En dan komt een boeddhistisch geestelijk verzorger in het vizier.
Dat is een nieuwe functie; misschien in onze samenleving een nuttige functie. Maar het is ook een onbeschermde functie. Er is geen BIG-registratie voor nodig zoals voor veel andere functies in de gezondheidszorg. En dus kunnen er beunhazen op af komen.
Ik wil twee soorten beunhazen onderscheiden:
- Degenen die formeel onbevoegd zijn, niet de juiste papieren bezitten.
- Degenen die (noem het maar on-boeddhistisch) eigenbelang nastreven in de omgang met een client.
De tweede vorm, of beter: het tweede aspect, is veel moeilijker te traceren dan de eerste. Door sommigen worden gedacht dat dit voorkomen kan worden door uitsluitend geestelijk verzorgers (die men om onduidelijke redenen ‘chaplains’ wil gaan noemen) zo te betitelen als ze een ondertekende erkenningsbrief van zijn of haar leraar (spiritueel leider van een sangha) hebben.
Dat heeft een voordeel, maar ook een groot nadeel: ongeorganiseerde boedhisten worden daarmee uitgesloten van het geestelijk verzorger zijn, dit terwijl de meeste ‘clienten’ (zo noem ik voorlopig maar degenen die geestelijke verzorging wensen) zelf ongeorganiseerd zijn. Misschien is voor een deel van de ongeorganiseerde ‘clienten’ een ongeorganiseerde boeddhist, juist door zijn of haar ongebonden zijn, meer geschikt.
Hierboven spreek ik van ‘sommigen’; daarmee bedoel ik de BZI en (de leden van) de BUN, die de functie voor ongeorganiseerden denken te kunnen uitsluiten.
Maar zij vergissen zich .
Hoe word je ook al weer boeddhistisch geestelijk verzorger?
Moet je daarvoor aangesloten zijn bij een sangha? Moet je dus ‘gebonden’ zijn?
De BZI suggereert wel wel, in de al eerder geciteerde Update BZI – november 2011
“Meer dan de bachelor/master opleiding zal deze ambtsopleiding onder toezicht komen te staan van erkende Boeddhadharmaleraren in Nederland. De VU blijft echter verantwoordelijk voor de inhoud en het niveau van het onderwijs. Afgestudeerden van deze opleiding krijgen dan ook alleen het predicaat van “buddhist chaplain” met de uitdrukkelijke toestemming (zendingsbrief) van de leraar in de traditie waar de student zich bij aangesloten heeft. Deze studenten zullen worden ingeschreven in een ambtsregister.”
Kan het ook zonder zendingsbrief en zonder inschrijving in een ambtsregister?
Men doet het voorkomen dat dat niet kan. Maar de VU ziet dat volgens mij anders.
Kijk nog eens naar de "Overeenkomst voor samenwerking van de Faculteit der Godgeleerdheid van de Vrije Universiteit met de Stichting Boeddhistische Zendende Instantie ~BZI~,... " van 31-03-2012, hier .
De VU en niet de BZI bepaalt wie toegang krijgt tot de ambtsopleiding:
"1.4, De studenten van de (ambts)opleiding schrijven zich in bij de VU."
Er staat vervolgens maar één artikel in over het examen van de ambtsopleiding:
"1.6. Het examen van de ambtsopleiding is alleen toegankelijk voor hen die een master Religie & Levensbeschouwing of een vergelijkbare relevante masteropleiding met goed gevolg hebben afgerond ....".
De BUN, de BZI of een sangha (al dan niet BUN-lid) heeft over het examen-mogen-doen niets te zeggen. De VU heeft het recht daartoe exclusief in handen.
Niets over een 'kerkelijk examen' zoals bij een aantal door de VU georganiseerde protestante ambtsopleidingen het geval is. (zie hier .)
Conclusie: wie van de VU het diploma van de ambtsopleiding heeft gekregen, IS boeddhistisch geestelijk verzorger, d.w.z.: kan die functie uitoefenen.
(Mogelijk is die gediplomeerde ook door de VU wijs gemaakt dat hij of zij dan leraar kan zijn, maar dat hoort tot het rijk van de illusies)
Wie geslaagd is voor het in 1.6 bedoelde examen kan als BGV-er gaan solliciteren bij een zorg-instelling; alleen als die zorg-instelling om een zendingsbrief vraagt (en mijn inschatting is dat dat ze steeds minder interesseert) komt een afgestudeerde ongebonden boeddhist in de problemen. Maar hij/zij kan ook vrijgevestigd BGV-er worden
Volgens mij is deze consequentie niet tot BZI en BUN doorgedrongen.
De suggestie gewekt in de ‘Update BZI’ van november 2011 dat de titel ‘buddhist chaplain’ een beschermde titel is, is daarbij uit de lucht gegrepen.
Toch begrijp ik de behoefte aan zoiets als inschrijving in een ambtsregister wel. Er zijn boeddhistische beunhazen, zeker is er het gevaar dat ze zich presenteren in het werkveld waar geld te verdienen is.
Is daar een andere oplossing voor?
Ik stel voor dat er (eventueel naast de BZI als die blijft bestaan) een ‘boeddhistische instantie' komt waar BGV-ers lid van kunnen worden. Een zelforganisatie, een soort werkgemeenschap, al dan niet een ‘sector’ van de VGVZ (zie hier ). Geen gedwongen lidmaatschap maar het strekt wel sterk tot aanbeveling.
Een niet-vrijblijvende werkgemeenschap waarvan de leden (alleen BGV-ers dus) elkaar op hun tekortkomingen mogen – ja moeten – aanspreken; uiteraard zijn daarvoor interne procedures nodig. In ieder geval formeel zonder boeddhistische leraren die als een soort bisschoppen over het heil waken.
Het deelnemen aan zo’n werkgemeenschap lijkt me òòk voor een wèl van een zendingsbrief van zijn of haar leraar voorziene BGV-er/chaplain aanbevelenswaard.
Eerlijk gezegd (en ik weet dan op wat tenen te gaan staan) wordt de veiligheid die een leraar als onderdeel van een boeddhistische lineage biedt, nogal overdreven. Op papier gaan zulke lineages in enkele tientallen stappen direct terug naar de historische Boeddha (door Theravadins ‘Siddharta Gautama’ en door Mahayanisten ‘Sakyamuni’ genoemd); maar meestal zijn ze feitelijk hoogstens enkele eeuwen en nog vaker slechts enkele generaties oud. Antidateren is boeddhistische topsport.
Het hele lineage-concept kwam in het Indiase boeddhisme niet of nauwelijks voor, het hoort meer bij de voorouderverering kenmerkend voor China en Japan.
Het zelfreinigend vermogen van lineages is beperkt, zoals bv bij het geval Genpo blijkt. De lineage van de meeste vipassana-leraren begint bij de Ven. Mettavihari (met hoogstens een lichte link naar Mahasi Sayadav). En mijn zoektocht naar de lineage van Zen.Nl is in mist geeindigd.
Ter voorkoming van misverstand: ook voor mij is een leraar, of liever: een spirituele vriend (kalyāṇa-mitta) van grote waarde, zeker in de beginfase van het begaan van het boeddhistische pad. Maar men moet niet aan een leraar hechten, zoals aan niets gehecht moet worden. En de leraar van de leraar van de leraar kennen is daarbij maar van zeer betrekkelijke waarde.
Voor wie dit alles overdreven vindt: lees nog maar eens de fameuze regels van John McRae (Uit 'Seeing through Zen', Berkeley, 2003.
Op plaatje klikken om tekst te lezen):
Geen opmerkingen:
Een reactie posten