vrijdag 25 mei 2012

Regelgeving geestelijke verzorging in zorgsector, toegepast op het boeddhisme

In m’n vorige blog (zie hier ) uittte ik m’n verbazing dat het georganiseerde boeddhisme het weliswaar vaak heeft over de boeddhistische geestelijke verzorging, maar zich helemaal niet verdiept in wat het eigenlijk in houdt.
Het lijkt er op dat men zich tevreden stelde met het aanbod (aan werk voor BGV-ers) door het ministerie van Justitie en er impliciet van uit ging dat dat in andere sectoren wel op dezelfde wijze zou lukken. Niet dus.
Verder beschreef ik m’n verbazing dat in de overeenkomst van 31 maart van dit jaar tussen de BZI en de VU niet de zaken zijn geregeld die de BZI in haar brief aan de BUN-leden van november 2011 aankondigde, met name de rol van de leraren wordt in de overeenkomst met de VU niet genoemd.

Ik heb me verder verdiept in de wet- en regelgeving over de geestelijke verzorging in de zorgsector.
Het is slechts een begin, want die regelgeving is omvangrijk, en dynamisch vanwege de toenemende markwerking en vermaatschappelijking van de zorg.
De juridische basis voor de geestelijke verzorging ligt in de ‘Kwaliteitswet’, artikel 3 (vet door mij):

KWALITEITSWET ZORGINSTELLINGEN
Artikel 3
De zorgaanbieder organiseert de zorgverlening op zodanige wijze, voorziet de instelling zowel kwalitatief als kwantitatief zodanig van personeel en materieel, en draagt zorg voor een zodanige verantwoordelijkheidstoedeling, dat een en ander leidt of redelijkerwijs moet leiden tot een verantwoorde zorg. Hierbij betrekt hij de resultaten van overleg tussen zorgaanbieders, zorgverzekeraars en patiënten/consumentenorganisaties.
Voor zover het betreft zorgverlening die verblijf van de patiënt of cliënt in de instelling gedurende tenminste het etmaal met zich brengt, draagt de zorgaanbieder er tevens zorg voor dat in de instelling geestelijke verzorging beschikbaar is, die zoveel mogelijk aansluit bij de godsdienst of levensovertuiging van de patiënten of cliënten.


Vervolgens gaat het over de vraag wanneer een client/patiënt recht heeft op geestelijke verzorging: alleen bij een verblijf in een instelling (ziekenhuis, verzorgingshuis etc) of ook als deze thuiswonend zorg krijgt.
Het antwoord van de minister: voor degenen die in een instelling verblijven is dat geheel en voor degenen die thuiswonend zorg krijgen is dat in beperkte mate het geval. De minister volgt daarbij het College Voor Zorgverzekeringen (CVZ)
Ik zou het zo zeggen: men kan – thuiswonend – zelf zorgen voor zijn of haar geestelijke zorg, door contacten met dominee, boeddhistisch leraar, humanistisch raadsman etc.
Voor het boeddhisme speelt dan een rol dat die ‘normale’ geestelijke verzorging nauwelijks bestaat. In het Aziatische boeddhisme heeft de leraar slechts bij uitzondering ook de functie van persoonlijk raadsman, van pastor. In Nederland doen leraren dat soms, uit een grote persoonlijke betrokkenheid, maar regel is dat niet. Dat betekent dat boeddhistisch geestelijke verzorging in instellingen (justitie, zorg etc) niet organisch gegroeid is of kan groeien uit de ‘normale’ geestelijke verzorging in een boeddhistische context. En dus nogal gekunsteld blijft, of hooguit langzaam kan groeien, bijvoorbeeld omdat het in andere Westerse landen zoals de VS een behoorlijke omvang heeft aangenomen. Dat laatste is nu enigszins het geval.


Uit "Kamerstuk 25 424 Geestelijke gezondheidszorg
Nr. 101 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT"

(complete brief, zie hier). De minister (Ab Klink) schrijft:
“...
Het CVZ onderscheidt bij de beantwoording van de vraag drie componenten van geestelijke verzorging:
a. Begeleiding bij coping en zingevingsvraagstukken.

[Deze is ...] een normaal onderdeel van de nazorg en begeleiding bij medische zorg. Het is een vanzelfsprekend onderdeel van de zorgverlening om een cliënt te begeleiden bij de verwerking van een probleem en te ondersteunen bij het een plek geven in de persoonlijke belevingswereld ....

b. Het bieden van een vrijplaats.

[Dit ...] houdt in dat de verzekerde met levens-vragen («zaken die hem dwars zitten») bij een geestelijk verzorger terecht kan, los van de instelling of zorgstructuur waarvan hij afhankelijk is. Het CVZ oordeelt dat de noodzaak om een vrijplaats te bieden aan de orde is als de verzekerde voor zijn dagelijks bestaan afhankelijk is van een instelling. ...

c. Begeleiding bij religie en spiritualiteit.

[Deze ...] maakt volgens het CVZ geen deel uit van de zorg die instellingen hoeven te leveren als gekozen is voor zorglevering buiten de instelling ... Mensen in hun eigen woonsituatie zijn in principe zelf verantwoordelijk zich al dan niet aan te sluiten bij een kerk of bij een bepaalde levensovertuiging. De instelling hoeft dus niet te voorzien in het ondersteunen bij religie en spiritualiteit als de zorg op basis van het volledig pakket thuis wordt geleverd.”

.....
“Zoals aangegeven is de verplichting aan instellingen om te voorzien in geestelijke verzorging vastgelegd in de Kwaliteitswet zorginstellingen. Deze wet is van toepassing op zorgaanbieders en regelt dus geen aanspraken van individuele verzekerden. Zorgaanspraken zijn geregeld in de AWBZ en de Zvw. Geestelijke verzorging is geen zorg die is omschreven krachtens deze wetten. Relevante vraag is wel of de in de vorige paragraaf beschreven vormen van begeleiding onderdeel kunnen zijn van de in de wet omschreven vormen van zorg. Dit is wel het geval bij begeleiding bij coping en zingevingsvraagstukken, maar niet bij het bieden van een vrijplaats en begeleiding bij religie en spiritualiteit. Het CVZ geeft aan dat begeleiding bij coping en zingevingsvraagstukken een normaal onderdeel is van de verzekerde zorg. In de curatieve zorg is de begeleiding bij de verwerking en het omgaan met ziekte en behandeling, ook in de extramurale setting, onlosmakelijk onderdeel van de behandeling
.”


Zover ik heb kunnen nagaan, geldt de systematiek van het CVZ nog steeds.
Deze driedeling zou vanuit het boeddhisme gezien kunnen betekenen:
De ‘begeleiding bij coping en zingevingsvraagstukken' (a), hoort bij het boeddhist zijn; wel moet de BGV-er zijn of haar eigen boeddhistische traditie daarbij kunnen overstijgen en vanbinnenuit ook de andere tradities dan de eigen boeddhistische traditie kennen. (Ik leg hier de nadruk op omdat de meeste boeddhisten, inclusief de leraren, in Nederland geen kennis hebben van de andere tradities).
Voor ‘het bieden van een vrijplaats’ (b), geldt hetzelfde; het houdt ook in dat de BGV-er zelf een (mentale) autonomie, nodig om de ander een vrijplaats te kunnen bieden.
Van de ‘begeleiding bij religie en spiritualiteit’ (c), vraag ik me af of dit niet de taak van een boeddhistisch leraar is; en de BZI heeft in haar brief aan de BUN-leden van november 2011 het scherpe onderscheid gemaakt tussen een leraar en een BGV-er (ik citeer: “Door het gebruik van het begrip chaplain wordt de boeddhistisch ambtsdrager nadrukkelijk onderscheiden van de functie van dharma teacher.”). Ik denk dat dit onderscheid van de BZI niet houdbaar is, maar vanuit hun stelling mag een BGV-er deze functie c, ‘begeleiding bij religie en spiritualiteit’ niet uitoefenen. Ook als het wel is toegestaan, dan moet de BGV-er niet alleen de beoefening van de eigen traditie maar ook die van andere tradities beheersen.


Tot slot: in heel de wet- en regelgeving ben ik het begrip ‘zendende instantie’ niet tegengekomen.
Ook in de websites van de landelijke koepels van ziekenhuizen en andere zorg-instellingen wordt niet over een ‘zendende instantie’gesproken; kennelijk speelt zo’n instantie beleidsmatig geen rol.
Zoals ik verleden week schreef lijkt het BZI-bestuur (of door hen aangezochte leraren) in de overeenkomst met de VU slechts een rol te spelen in de curriculum-commissie, en niet bij het erkennen van een afgestudeerde (van master plus ambtsopleiding) als BGV-er.
Een zorginstelling die een BGV-er in dienst neemt, vraagt – zover ik het begrijp – ook niet om instemming van een zendende instantie
Samengevat: een student en afgestudeerde van deze opleiding heeft de BZI niet nodig en heeft ook niets aan de BZI om een baan te vinden in de zorgsector; en de relatie tussen de afgestudeerde BGV-er en zijn/haar boeddhistische leraar is niet duidelijk geregeld.

Geen opmerkingen: