In juni heb ik een brief aan het Ministerie van Onderwijs gestuurd met wat vragen over een eventuele opleiding voor boeddhistisch geestelijk verzorger c.q. een boeddhistische ambtsopleiding (een in BUN-krigen gebagatelliseerd onderscheid)
Het antwoord dat ik een maand later kreeg was voor mij een verrassing: er is nog helemaal geen aanvraag ingediend.
Aan het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Directie Hoger Onderwijs & Studiefinanciering
Betreft: Mogelijke aanvraag financiering ambtsopleiding boeddhisten
door de V.U. samen met de B.Z.I. (2)
Amersfoort, 20 juni 2011
Geachte dames en heren
Op 18 februari van dit jaar heb ik u – op persoonlijke titel, als maatschappelijk betrokken boeddhist - in een brief enige informatie gegeven over het krachtenveld om de opleiding tot boeddhistisch geestelijk verzorger,
Helaas heb ik daar nog geen reactie op gekregen van u, al realiseer ik me dat ik ook geen concrete vragen had geformuleerd.
Hierbij enige aanvullende informatie en wat vragen.
Zowel de VU (de Faculteit der Godgeleerdheid) als de Boeddhistisch Zendende Instantie (BZI) willen dat deze opleiding door de VU wordt gegeven en hopen op financiering door uw ministerie, vermoedelijk op basis van de regeling genoemd in Kamerstuk 31821 nr. 80. ‘Vermoedelijk’ want ik ken de aanvraag niet; mogelijk is de aanvraag daartoe die de VU en de BZI (en de Hindoeraad) d.d. 17-11-2009 aan het ministerie van Justitie heeft verstuurd, door Justitie aan uw ministerie doorgeleid.
Mijn eerste vraag: heeft u een verzoek tot financiering van een opleiding tot boeddhistisch
geestelijk verzorger ontvangen, hetzij van de VU hetzij via het ministerie van Justitie ?
De tweede (voor deze en volgende vragen is mijn aanname dat een verzoek is gedaan):
meent u dat ‘de boeddhisten’ voldoen aan de criteria genoemd in Kamerstuk 31821 nr 80?
De derde: welk aantal boeddhisten is er volgens u in Nederland, in uw systematiek ?
(Ik vraag dit omdat ik met redenen vermoed dat de BZI een veel te hoog aantal opvoert)
Een aspect van mijn eerdere brief wil ik nog eens onder uw aandacht brengen: de term ‘ambtsopleiding’. Hierover is in boeddhistische kringen nogal wat verwarring ontstaan.
De term 'ambtsopleiding' zal de boeddhistische organisaties in Nederland (sangha's genaamd) zeer ongewenst voorkomen, want er worden toch geen leraren zoals sangha's die kennen, opgeleid, maar boeddhistisch geestelijk verzorgers?
In het boeddhisme zijn dat verschillende functies, bij andere religies mogelijk niet.
Zoals ik laatst aan een boeddhistisch leraar schreef: “Het gaat in de toekomstige opleiding
dus niet alleen om geestelijk verzorgers maar ook om wat in het boeddhisme heet, leraren. Daar weten de sangha's in Nederland niets van. Hebben de toekomstige docenten van de VU dan transmissie gekregen in allerlei boeddhistische scholen? En hoe wordt deze ambtsopleiding afgerond, met een kerkelijk examen net zo als bij de dominee-opleiding? Het lijkt er op dat de BZI wil gaan bepalen wie in de toekomst leraar wordt.”
Mijn vierde vraag: maakt uw ministerie een onderscheid tussen een opleiding tot ‘geestelijk verzorger’, bijvoorbeeld die geaccrediteerd door de Stichting Kwaliteitsregister Geestelijk Verzorgers enerzijds; en een opleiding voor ambtsdragers zoals een dominee of een boeddhistische leraar, anderzijds ?
Een ander aspect betreft de behoefte aan opgeleide boeddhistisch geestelijk verzorgers.
De hele opleidingsvraag is ontstaan door een formele eis van het ministerie van (Veiligheid en) Justitie, t.b.v. het gevangeniswezen. Daar zijn nu inmiddels voldoende geestelijk verzorgers aangesteld; er is geen reden aan te nemen dat daar meer boeddhistisch geestelijk verzorgers gevraagd zullen worden. In de krijgsmacht zal de behoefte ook niet aanwezig zijn. Blijft over de gezondheidszorg; uit geen enkele uitlating van de (mensen om de) BZI blijkt echter kennis van deze sector.
Mijn vijfde vraag: heeft u enig zicht op de mogelijkheid dat er voor opgeleide
boeddhistisch geestelijk verzorgers, al dan niet als ‘ambtsdrager’, werkgelegenheid is ?
Enkele nieuwe feiten wil ik u melden.
De eerste is dat hoogstwaarschijnlijk het bestuur van de Boeddhistisch Unie Nederland (BUN) nooit een ‘Delegatieovereenkomst’ met de BZI heeft getekend en dus geen bevoegdheden aan de BZI heeft gedelegeerd. Er is slechts een ongetekende versie met als datum 3 april 2009, ook het ministerie van Justitie heeft geen andere dan deze ongetekende versie. (‘Alleen al’ want bovendien blijkt in 2009 de BZI nog niet formeel te hebben bestaan; uit gegevens van de Kamer van Koophandel blijkt als inschrijvingsdatum 26-04-2010). De subsidie-aanvraag mede getekend door de voorzitter van de BZI aan Justitie is alleen al daardoor niet rechtsgeldig.
Decaan prof. dr. W. Janse van de Faculteit Godgeleerdheid van de VU heeft tegen het bestuur van BUN beaamd dat hiermee de grond onder overeenkomsten met de BZI verdwenen is. (Uw vermoeden in antwoord op vraag 5 in Kamerstuk 31821 nr 82 is niet geheel juist: niet de BUN maar de BZI heeft een samenwerkingsovereenkomst met een universiteit. Een mogelijk ongeldig te verklaren overeenkomst, blijkt nu).
Het tweede feit is het bestaan van een conflict tussen het bestuur van de BUN en de BZI over de bevoegdheden van de – zich autonoom gedragende - BZI, al aanwezig voordat het bestuur van de BUN begon te vermoeden dat hun voorgangers de Delegatieovereenkomst niet hadden getekend, er is namelijk nogal wat verloop tussen bestuursleden geweest.
De ledenvergadering van de BUN had op 11 juni 2011 een besluit hierover moeten nemen maar dat is niet gebeurd omdat een (grote) groep leden een ruzieachtige sfeer creëerde.
Er is een commissie benoemd die zich over deze problematiek gaat buigen; het BUN-bestuur is m.i. feitelijk niet meer in staat beleid te voeren in deze onderzoeksfase, die vermoedelijk pas eind dit najaar afgerond gaat worden in een nieuwe ledenvergadering.
Mijn zesde vraag aan u: erkent u gezien deze achtergrondinformatie de aanvraag gedaan
door de BZI (en de VU) ?
Mijn zevende vraag: gaat u een aanvraag financieel honoreren, op basis van Kamer-
stuk 31821 nr. 80 of een andere regeling, en bijvoorbeeld ingaand 2012 ?
In afwachting van uw antwoord op deze wat mij betreft openbare brief,
Hoogachtend,
drs. J.W. Romeijn
Geen opmerkingen:
Een reactie posten