woensdag 16 april 2014

De Ananda Passion

In deze week voor Pasen worden we doodgegooid met Passionen. Vooral natuurlijk de Matthäus. Nu ben ik een Bach-liefhebber en ook deze muziek is prima om aan te horen, hoewel wat lang. Maar al die bekende Nederlanders die naar DE uitvoering gaan (in Naarden), al die opzichtige vroomheid gedurende één week wordt me wat te veel.
En dan heb ik nog niet over het hele erge gebeuren: het TV-spektakel THE PASSION, dit jaar in Groningen; EO-topper .
Vandaar dat ik me afvraag: hebben boeddhisten ook een 'Passion'. Natuurlijk hebben ze (hebben we) een passie (hartstocht) en ook lijden (die andere betekenis van 'passie') hebben we.
Maar er is ook het verhaal van het sterven van de Boeddha. Opgetekend (volgens de overlevering) door zijn trouwe leerling Ananda in de Parinibbana Sutta van de Pali Canon.

Daarom in deze Lijdensweek de Ananda Passion: citaten uit de 16e sutta van de Digha Nikaya.
Het is een lange sutta, op mij maakt hij vaak de indruk dat een heleboel korte teksten aan elkaar zijn geplakt. Ik beperk me tot de aangekondigde dood en het sterven van de Boeddha.
Het is een beperkte selectie; de hele sutta kan beter in z'n geheel worden gelezen.
Opvallend (en die heb ik uitgebreid geciteerd) is de rol van Mara ; een soort godheid van het kwaad maar zich minstens voordoend als vriend van de Boeddha (en eigenlijk ook wel echt een vriend, vind ik, met Stephen Batchelor).
Daarnaast is er de smart van Ananda, die grote moeite had met het afscheid nemen; heel menselijk (maar hij werd, volgens de overlevering, later nog wel 'verlicht').

Eigenlijk is het een gewone, natuurlijke dood: Siddartha Gautanma, de historische Boeddha, was oud geworden (een jaar of 85) en ziek, z'n lichaam deed het steeds minder. En hield er op een dag mee op.
Bron: Het grote heengaan - Maha Parinibbana Sutta


" De zeer ernstige ziekte van de Gezegende

2.22. Daar sprak de Gezegende tot de monniken: "Ga nu, monniken, en zoek ergens in de omgeving van Vesali een onderkomen bij vrienden, kennissen of donateurs, en breng daar het regenseizoen door. Ikzelf zal het regenseizoen hier in Beluva doorbrengen." -- "Goed, Heer", antwoordden de monniken, en zij deden wat hen gezegd was. De Heer bracht het regenseizoen door in Beluva.

2.23. En gedurende het regenseizoen werd de Heer overvallen door een verschrikkelijke ziekte. Er ontstond een snerpende en zeer ernstige pijn in hem alsof hij eraan zou gaan sterven. Maar de Gezegende verdroeg dit allemaal indachtig, met helder begrip en zonder klagen. En hij dacht: "Het zou niet juist zijn als ik tot mijn uiteindelijke heengaan overga zonder mijn volgelingen toegesproken te hebben en afscheid van de gemeenschap van monniken te hebben genomen. Ik zal deze ziekte door de kracht van de wil onderdrukken en mij toeleggen op de wil om verder te leven." En zo gebeurde het dat de ziekte van de Gezegende afnam.

2.24. En de Gezegende herstelde van zijn ziekte. Zodra hij zich wat beter voelde, ging hij naar buiten en ging hij op een zetel zitten die voor hem, in de schaduw aan de voorkant van zijn verblijf, in gereedheid was gebracht. Toen kwam de Eerwaarde Ananda naar hem toe, begroette hem, ging aan een zijde zitten en zei: "Heer, ik heb gezien dat het goed gaat met de Heer! Ik heb gezien hoe de Heer dit alles geduldig verdroeg! En, Heer, mijn lichaam was als dat van een dronkaard. Ik verloor de controle over mezelf en alles om mij heen werd wazig vanwege de ziekte van de Gezegende! De enige gedachte die mij troostte was: 'De Heer zal niet het uiteindelijke Nibbana verwerven voordat hij enige laatste instructies aan de gemeenschap van monniken heeft gegeven.'"

2.25. "Maar, Ananda, wat verwacht de gemeenschap van monniken van mij nog meer? Ik heb de Dhamma onderwezen, Ananda, zonder enig onderscheid te maken tussen ingewijden en niet ingewijden; met betrekking tot de Leer, Ananda, heeft de Tathagata niet zoiets als een gesloten vuist van een leraar die iets achter houdt. Als er iemand is die denkt: 'Ik zal de gemeenschap van monniken leiden' of 'de gemeenschap van monniken is van mij afhankelijk', laat hem de gemeenschap van monniken dan enige instructies geven. Maar, Ananda, de Tathagata heeft niet het idee dat hij het is die de gemeenschap van monniken leidt of dat de gemeenschap van monniken van hem afhankelijk is. Welke instructie zou hij dan aan de gemeenschap van monniken nog moeten geven?"

"Ik ben nu zwak, Ananda, oud en versleten. Ik ben tachtig jaren oud, mijn leven zit erop. Net zoals een oude kar, Ananda, die met de grootst mogelijke moeite met riemen bij elkaar gehouden wordt, zo wordt ook het lichaam van de Tathagata in beweging gehouden. Het is alleen dan, Ananda, wanneer de Tathagata zijn aandacht terugtrekt van externe dingen en met de opheffing van bepaalde gevoelens -- wanneer hij in de tot eenheid geconcentreerde toestand van de geest verkeert[14] -- dat zijn lichaam nog enig comfort kent."

2.26. "Wees daarom, Ananda, als een eiland voor jullie zelf, een toevlucht voor jullie zelf, zoek geen externe toevlucht. Met de Dhamma als jullie eiland, met de Dhamma als jullie toevlucht, zoek geen andere toevlucht. En hoe, Ananda, is een monnik een eiland voor zichzelf, een toevlucht voor zichzelf, zoekt hij geen externe toevlucht? Hoe, zoekt hij, met de Dhamma als zijn eiland, met de Dhamma als zijn toevlucht, geen andere toevlucht? Hier (in deze leer), Ananda, beschouwt een monnik het lichaam als het lichaam, ijverig, volledig gewaar en indachtig, doet hij af met begeerte en verdriet met betrekking tot de wereld. En zo ook wanneer hij gevoelens als gevoelens beschouwt, de geest als de geest beschouwt, mentale objecten als mentale objecten beschouwt, ijverig, volledig gewaar en indachtig, en doet hij af met begeerte en verdriet met betrekking tot de wereld. Dat, Ananda, is hoe een monnik een eiland voor zichzelf is, een toevlucht voor zichzelf is, en hoe hij geen externe toevlucht zoekt; dat is hoe hij de Dhamma als zijn eiland heeft, hoe hij de Dhamma als zijn toevlucht heeft, en hoe hij geen externe toevlucht zoekt."

"En zij, Ananda, die nu leven of zij die leven wanneer ik ben heengegaan, als zij als een eiland voor zichzelf zijn, als zij een toevlucht voor zichzelf zijn, en geen andere toevlucht zoeken; diegenen die de Dhamma als hun eiland en toevlucht hebben en geen andere toevlucht zoeken; zij zijn het die het hoogste[15] zullen bereiken indien zij verlangend zijn om te leren."

Sectie 3: Het afstand doen van de wil om langer te leven
...
De smeekbede van Mara


3.7. En al gauw nadat Ananda vertrokken was, kwam Mara de Kwade naar de Heer, ging aan zijn zijde staan en zei: "Heer, laat de Gezegende nu overgaan tot het uiteindelijke heengaan! De tijd voor het uiteindelijke heengaan van de Tathagata is gekomen! Nu is het de tijd voor het uiteindelijke heengaan van de Gezegende! Want de Gezegende heeft dit gezegd: 'Kwade, ik zal niet overgaan tot het uiteindelijke heengaan totdat mijn monniken en nonnen, lekenmannen en lekenvrouwen, ware discipelen zijn geworden -- wijs, goed gedisciplineerd, vaardig en geleerd, kenners van de Dhamma, die in overeenstemming met de Dhamma leven, volgens een passend gedrag leven; en nadat zij de woorden van hun Meester geleerd hebben, in staat zijn deze te verkondigen, in detail uit te leggen en te verduidelijken; totdat zij in staat zijn verkeerde leerstellingen die zijn ontstaan, met het licht van de Dhamma te verwerpen en deze overtuigende en bevrijdende Dhamma te onderwijzen.'"

3.8. "En nu, Heer, zijn monniken en nonnen, lekenmannen en lekenvrouwen ware discipelen van de Gezegende geworden -- wijs, goed gedisciplineerd, vaardig en geleerd, kenners van de Dhamma, die in overeenstemming met de Dhamma leven, volgens een passend gedrag leven; en nadat zij de woorden van hun Meester geleerd hebben, in staat zijn deze te verkondigen, in detail uit te leggen en te verduidelijken; totdat zij in staat zijn verkeerde leerstellingen die zijn ontstaan, met het licht van de Dhamma te verwerpen en deze overtuigende en bevrijdende Dhamma te onderwijzen. Laat de Gezegende nu overgaan tot het uiteindelijke heengaan! De tijd voor het uiteindelijke heengaan van de Tathagata is gekomen! Nu is het de tijd voor het uiteindelijke heengaan van de Gezegende! En de Gezegende heeft ook gezegd: 'Kwade, ik zal niet overgaan tot het uiteindelijke heengaan, totdat dit heilige leven dat door mij onderwezen is, gezegevierd heeft, bloeiend is, wijd en zijd goed bekend is geworden en onder goden en mensen goed verkondigd is.' En dit is allemaal op deze wijze uitgekomen. Dus, Heer, laat de Gezegende nu overgaan tot het uiteindelijke heengaan! De tijd voor het uiteindelijke heengaan van de Tathagata is gekomen! Nu is het de tijd voor het uiteindelijke heengaan van de Gezegende!"

De Gezegende geeft zijn wil om verder te leven op

3.9. Hierop sprak de Heer tot Mara, de Kwade: "Maak je niet druk, Kwade. Het uiteindelijke heengaan van de Tathagata zal niet lang meer uitblijven. Over drie maanden zal de Tathagata overgaan tot zijn uiteindelijke heengaan."
...

Mara's voormalige verzoek

3.34. "Eens, Ananda, verbleef ik te Uruvela, op de bank van de rivier de Nerañjara, aan de voet van de geitherders boom, kort na mijn verheven verlichting. En Mara, de Kwade, benaderde mij en zei: 'Heer, laat de Gezegende nu overgaan tot het uiteindelijke heengaan! De tijd voor het uiteindelijke heengaan van de Tathagata is gekomen! Nu is het de tijd voor het uiteindelijke heengaan van de Gezegende!'"

3.35. "Toen, Ananda, antwoordde ik Mara, de Kwade, met de woorden: 'Kwade, ik zal niet overgaan tot het uiteindelijke heengaan totdat mijn monniken en nonnen, lekenmannen en lekenvrouwen, ware discipelen zijn geworden -- wijs, goed gedisciplineerd, vaardig en geleerd, kenners van de Dhamma, die in overeenstemming met de Dhamma leven en volgens een passend gedrag leven; en nadat zij de woorden van hun Meester geleerd hebben, in staat zijn deze te verkondigen, in detail uit te leggen en te verduidelijken; totdat zij in staat zijn verkeerde leerstellingen die zijn ontstaan, met het licht van de Dhamma te verwerpen en deze overtuigende en bevrijdende Dhamma te onderwijzen. Kwade, ik zal niet overgaan tot het uiteindelijke heengaan, totdat dit heilige leven dat door mij onderwezen is, gezegevierd heeft, bloeiend is, wijd en zijd goed bekend is en onder goden en mensen goed verkondigd is.'"

3.36. "En vandaag, Ananda, benaderde Mara mij wederom bij de Capala plaats, ging aan mijn zijde staan en zei: 'Heer, laat de Gezegende nu overgaan (...). Want de Gezegende heeft dit gezegd: 'Kwade, ik zal niet overgaan tot het uiteindelijke heengaan totdat mijn monniken en nonnen (...). En nu, Heer, zijn monniken en nonnen, lekenmannen en lekenvrouwen ware discipelen van de Gezegende geworden -- wijs, goed gedisciplineerd (...)[29].'"

3.37. "En toen, Ananda, antwoordde ik Mara de Kwade, met de woorden: 'Maak je niet druk, Kwade. Het uiteindelijke heengaan van de Tathagata zal niet lang meer uitblijven. Over drie maanden zal de Tathagata overgaan tot zijn uiteindelijke heengaan.' En op deze wijze, Ananda, heeft de Tathagata bij de Capala plaats, indachtig en volledig gewaar, zijn wil om verder te leven, opgegeven."

De smeekbede van Ananda

3.38. Hierop zei de Eerwaarde Ananda: "Heer, laat de Gezegende een eeuw blijven! Laat de Gelukkige tot het einde van een eeuw blijven Heer, voor het welzijn en het geluk van de mensheid, uit mededogen voor de wereld, voor het voordeel, het welzijn en geluk van goden en mensen!"

"Genoeg, Ananda! Smeek de Tathagata niet! Want de tijd, Ananda, voor deze smeekbede is voorbij!"
...
Maar jij, Ananda, was niet in staat om deze duidelijke suggestie, dit duidelijke gebaar te begrijpen dat jou door de Gezegende werd aangereikt en je smeekte de Tathagata niet om langer te blijven. Als je dat wel gedaan zou hebben, Ananda, zou de Tathagata je smeekbede de tweede keer geweigerd hebben, maar de derde keer zou hij ingestemd hebben. Daarom, Ananda, ligt de fout bij jou. Hierin heb je gefaald."

3.48. "Ananda, heb ik niet reeds vanaf het allereerste begin verteld, dat alles wat ons dierbaar en lief is aan verandering onderhevig is, dat wij hiervan moeten scheiden en dat deze dingen veranderen? Van datgene wat geboren is, geworden is, samengesteld is, onderhevig aan verval is, hoe kan iemand, Ananda, daarvan zeggen: 'Dat dit niet tot ontbinding zal komen!' Zulk een toestand van dingen kan niet bestaan! En van datgene, Ananda, dat de Tathagata verzaakt heeft, dat hij in de steek gelaten heeft, dat hij opgegeven en uitgeworpen heeft -- waarmee hij zijn wil om verder te leven opgegeven heeft -- is het woord van de Tathagata voor eens en voor altijd gesproken: 'Het uiteindelijke heengaan van de Tathagata zal niet lang meer uitblijven. Over drie maanden zal de Tathagata overgaan tot zijn uiteindelijke heengaan.' En dat de Tathagata zulk een verklaring terug zou nemen voor de wil om verder te leven, is niet mogelijk."
...

6.7. Toen sprak de Heer tot de monniken: "Welnu, monniken, ik spoor jullie aan: alle samengestelde dingen hebben de aard van vergaan in zich! Bewerkstellig vastbesloten door indachtigheid jullie eigen bevrijding[50]!"

Dit waren de laatste woorden van de Tathagata.

Hoe de Gezegende heenging

6.8. Toen ging de Gezegende de eerste jhana binnen. En na deze verlaten te hebben, ging hij de tweede jhana binnen, de derde, en vervolgens de vierde. Toen, na het verlaten van de vierde jhana, ging hij de sfeer van de oneindige ruimte binnen, vanuit daar de sfeer van het oneindig bewustzijn, van daaruit de sfeer van niets-heid, van daaruit de sfeer van noch waarnemen noch niet waarnemen. Toen hij deze sfeer verlaten had, bereikte hij de staat van de opheffing van voelen en waarnemen.

Toen zei de Eerwaarde Ananda tegen de Eerwaarde Anuruddha: "Eerwaarde Anuruddha, de Heer is heengegaan." -- "Nee, vriend Ananda, de Heer is niet heengegaan. Hij heeft de staat van de opheffing van voelen en waarnemen bereikt[51]."

Toen, nadat hij de staat van de opheffing van voelen en waarnemen verlaten had, ging hij de sfeer van waarnemen noch niet waarnemen binnen, van daaruit de sfeer van niets-heid, vanuit daar de sfeer van oneindig bewustzijn en vanuit daar de sfeer van oneindige ruimte. Vanuit de sfeer van oneindige ruimte ging hij de vierde jhana binnen, de derde, de tweede en vervolgens de eerste. Vanuit de eerste jhana ging hij de tweede jhana binnen, de derde, de vierde. Nadat hij de vierde jhana verlaten had, verdween hij totaal.

De echo van de wereld

6.10. Toen de Gezegende was heengegaan, ontstond er een krachtige aardbeving, beangstigend en welke gepaard ging met donderslagen die door de lucht rolden.

...
"

2 opmerkingen:

Erik Hoogcarspel zei

Wees gerustJoop, eem musical is het laatste stadium van de uitmelk-fase. Wat me meer zorgen baart zijn termen als 'de gezegende' dat klinkt toch niet erg boeddhistisch!

Joop zei

Dank je voor je 'geruststelling', Eric
En dat woord 'gezegende', tja het komt 26x voor, telde ik. Erg.
Er zal in het Pali wel 'bhagawan' of zo zoets staan; de Breet en Jansen vertalen als 'Verhevene'. Allemaal wat oudtestamentisch zogezegd.