zondag 14 december 2014

De BUN en de negenhonderdduizend boeddhisten

Een aanvulling op mijn blog van 11 december . Daarin geef ik (onder andere) weer, aan voorzitter Michael Ritman van de BUN het volgende advies te hebben gegeven:

*  Ik adviseer het BUN-bestuur om alsnog excuses aan te bieden aan het CvdM
   (Commissariaat voor de Media) voor het feit dat de BUN in 2009 mee is gegaan
   met de claim van de BOS als zouden er 900.000 boeddhisten in Nederland zijn.
   En eerst te onderkennen dat de BUN daar destijds en bij het bezwaarschrift
   in 2010 echt in mee is gegaan.
   Dit los van de huidige rechtszaak, maar als morele zaak.

Goede aanleiding voor me, het bezwaarschrift uit 2010 nog eens in de schijnwerper te zetten.
Deze brief van (de advocaat van) de BUN van 9 februari 2010 is door het Commissariaat voor de Media openbaar gemaakt. Ik heb het destijds van hun website gedownload maar kan het er nu niet meer vinden.
Omdat het ook nu nog van betekenis is, geef ik het hieronder, zonder bijlagen, weer.

Het was destijds duidelijk dat het de BOS (in de persoon van directeur Gertjan Mulder) was die verantwoordelijk was voor de claim van 900.000 boeddhisten. Het bestuur van de BUN heeft de concessieaanvraag van 29 september 2009 aan het CvdM, waarin deze claim stond, eenvoudig en zonder veel reflectie overgenomen (d.w.z. voor haar verantwoordelijkheid genomen). Ik denk dat ze het wel mooi vonden: het zou verdubbeling van de zendtijd van de BOS betekenen. En ze zagen er geen kwaad in.

Hoe intensief de BUN-bestuursleden zomer 2009 bij de aanvraag betrokken waren, is mij niet duidelijk. Ik moet uitgaan van een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid; zeker in morele, dat is intentionele zin. Uit het verslag van de (openbare) 'Hoorzitting' bij het CvdM d.d 20 oktober 2009 over de aanvraag: "De heer Ten Kate [destijds BOS-voorzitter] : ... De besturen van BUN en BOS hebben een serieus onderzoek uitgevoerd naar het Boeddhisme in Nederland. Daarmee werd in maart gestart. De resultaten daarvan werden in de zomer verwerkt. Parallel aan dat onderzoek werd de zendtijdaanvraag voorbereid."

Officieel heeft de BUN zich nooit van het cijfer van 900.000 gedistantieerd. Wel werd halfslachtig gezegd: het ging om boeddhisten of mensen met affiniteit tot het boeddhisme in de definitie van Commissariaat, daar konden wij ook niets aan doen, zelf gebruiken we lagere cijfers.

Tot een maand geleden; toen zette het bestuur een 'Inventarisatie' op hun website. Met in feite een eerste duidelijk aantal sinds de concessieaanvraag van 2009. Een beleidsdaad van het nieuwe bestuur, waarmee de discussie hoeveel (ongeorganiseerde) boeddhisten er zijn, overigens niet definitief beslist is.
Korte samenvatting: het getal van 900.000 is gecorrigeerd; tot 57.500 (dat kan je wel een correctie noemen), maar dat getal wordt in de 'inventarisatie' wat verdekt genoemd ("352.000 Nederlanders in de eerste plaats inspiratie en richting aan het boeddhisme. Bovendien ontlenen nog eens 495.000 mensen, naast hun eerste keuze, op de tweede plaats inspiratie en richting aan het boeddhisme.", dat is samen 847.000 mensen, waarbij in de aanvraag nog eens ruim 50.000 allochtonen zijn opgeteld, zelf ook weer een zeer twijfelachtig getal en twijfelachtige handeling dit er bij op te tellen.)

Uiteraard (ik zat er destijds met m'n neus bovenop) komt in dit 'bezwaarschrift' ook het NPO-onderzoek aan de orde, ik citeerde hierboven al dhr. ten Kate.
Nog eens voor de duidelijkheid: het gaat me er hier niet om welk deel van het NPO-onderzoek gebruikt is om tot de 900.000 boeddhisten te komen, en of de BOS dit had mogen declareren, het gaat me er hier om dat de BUN achter dit getal is gaan staan.
Natuurlijk is het de BOS geweest die destijds het NPO-onderzoek heeft geëntameerd en is het Gertjan Mulder geweest die, toen hij de concesieaanvraag schreef, de resultaten ervan gekoppeld aan z'n (vooraf geformuleerde) wens boven de 500.000 boeddhisten te komen, dit onderzoek heeft gebruikt.
Het gaat me er om dat de BUN-bestuursleden, als ze hadden nagedacht, hadden kunnen weten dat dit getal niet kón kloppen, (toch) met deze claim zijn meegegaan. Van zomer 2009 tot voorjaar 2010, inclusief de hoorzitting over dit bezwaarschrift vier keer tegenover het CvdM.
Ik ben geen jurist of boekhouder, eerder moralist, ik beschouw dit als moreel onjuist.
Daarom alsnog excuses. Want in feite was het bewust bezijden de waarheid (heb ik dat niet aardig gezegd?)

Het is vervelend dat Michael Ritman en zijn BUN-bestuur hier nu mee worden geconfronteerd, want hoewel ik in dogmatische zin niet geloof in het bestaan van collectief karma (zie blog van 26 september, par. 4.2 ), is deze term in meer dagelijkse zin wel op het BUN-bestuur van toepassing.


=======================================================================

Het bezwaarschrift

"Versteeg wigman sprey advocaten


PER AANGETEKENDE POST
Commissariaat voor de Media
Postbus 1426
1200 BK HILVERSUM

Datum 9 februari 2010
Kenmerk Uw kenmerk: 19752/2009019245
Betreft Bezwaarschrift besluit op aanwijzingsaanvraag ex art. 2.42 Mediawet 2008

BEZWAARSCHRIfT
Geacht Commissariaat,

Namens mijn cliënte, de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid Boeddhistische Unie Nederland, gevestigd te (1031 XS) Amsterdam aan de Ranonkelkade 13 I (verder: "B.U.N.") maak ik hierbij bezwaar tegen het besluit van het Commissariaat voor de Media ("het Commissariaat") inzake de aanwijzingsaanvraag ex artikel 2.42 Mediawet 2008, d.d. 31 december 2009 onder kenmerk 19752/2009019245 ("het Besluit"). Een kopie van het Besluit is aan dit bezwaarschrift gehecht als bijlage 1. Het Besluit is genomen naar aanleiding van de door B.U.N. ingediende (concessie-) aanvraag in de zin van artikel 2.42 Mediawet 2008 ("de Aanvraag"). Een kopie van de Aanvraag is aan dit bezwaarschrift gehecht als bijlage 2.

Inleiding

De Aanvraag betreft een aanvraag van B.U.N. om te worden aangewezen als rechtspersoon voor het verzorgen van media-aanbod op geestelijk terrein voor de landelijke publieke mediadienst.
De Aanvraag is gedaan voor grootteklasse B zoals gedefinieerd in artikel 4 lid 1 van de Beleidsregels aanwijzing kerkgenootschappen en genootschappen op geestelijke grondslag 2010-2015 (artikel2.42 van de Mediawet) (hierna: de "Beleidsregels"). Het corresponderende aantal aanhangers van de desbetreffende religieuze of geestelijke stroming voor grootteklasse B dient minimaal 500.000 en maximaal twee miljoen personen te omvatten.

B.U.N. beroept zich voor de schatting van het aantal aanhangers van het desbetreffende stroming, het boeddhisme, op de volgende onderzoeken:
a. de eerste resultaten van het door de afdeling MediaOnderzoek & - Advies van de Nederlandse Publieke Omroep ("NPO") uitgevoerde kwalitatief en kwantitatief onderzoek naar boeddhisme inNederland (het "NPO- onderzoek");

b. het door het Centraal Bureau voor de Statistiek ("CBS") uitgevoerde onderzoek naar de aanhang van het boeddhisme onder eerste en tweede generatie immigranten, aan de Aanvraag gehecht als bijlage 3;

c. het onderzoek "God in Nederland" 1 uit 2006, dat in opdracht van het Rooms-Katholiek Kerkgenootschap (RKK) door het Sociaal en Cultureel Planbureau ("SCP") en het aan de Radboud Universiteit Nijmegen verbonden Kaski-instituut is uitgevoerd, en

d. het onderzoek van het SCP getiteld "Culturele veranderingen in Nederland (2002)".
Uit het onder a. bedoelde onderzoek blijkt dat het boeddhisme onder Nederlanders een aanhang heeft van 832.895 personen. Indien het aantal boeddhisten onder eerste en tweede generatie immigranten daarbij wordt opgeteld (blijkens het onder b. genoemde onderzoek van het CBS op 1 januari 2007 minstens 113.000 personen), heeft het boeddhisme in Nederland circa 900.000 aanhangers (rekening houdend met een overlap tussen beide groepen). Uit het onder c. bedoelde onderzoek blijkt dat meer dan 500.000 Nederlanders zich het meest verwant voelt met het boeddhisme. Uit het onder d. bedoelde onderzoek volgt, zoals tevens onder 2.2 van het NPOonderzoek is vermeld, dat l,S miljoen Nederlanders zich enigszins tot sterk verwant voelen met het boeddhisme.

Het Commissariaat heeft B.U.N. tijdens een hoorzitting op 20 oktober 2009 gehoord met betrekking tot de Aanvraag.
In het Besluit zijn onder het kopje "uren" onder meer de volgende overwegingen opgenomen:
overweging 34: "Op de bij gelegenheid van het bovengenoemde onderzoek [het NPOVerslag] gestelde vraag welke stroming op dit moment persoonlijk de meeste inspiratie en inrichting biedt, antwoordden, omgerekend naar de gehele bevolking van 18 jaar en ouder, ruim 370.000 mensen met Boeddhisme. Uit de beantwoording van de daaropvolgende vraag welke stroming op de tweede plaats komt als het gaat om inspiratie en richting kan, naar ons oordeel, niet een daadwerkelijke affiniteit worden afgeleid met die stroming."
Overweging 35: "Tijdens de hoorzitting op 20 oktober 2009 kwam voorts naar voren dat op de in het kader van dat onderzoek [het NPO-verslag] tevens gestelde vraag of men zich Boeddhist noemt, circa 200.000 mensen antwoordden zich Boeddhist te voelen maar zich niet tot een stroming te rekenen."
Overweging 36: "Ten behoeve van de zendtijdaanvraag voor de periode 2005-2010 heeft de BUN aangegeven dat de omvang van haar achterban 250.000 mensen bedraagt. ( ... ) Wij achten het evenwel niet aannemelijk dat de achterban van de BUN binnen 5 jaar meer dan
verdrievoudigd is."
Overweging 37: "Wij zijn van oordeel dat de door de BUN gepresenteerde cijfers aantonen dat het Boeddhisme een aanhang heeft van meer dan 100.000 mensen, maar ruim minder dan 500.000 personen."

1 T. Bernts, G. Dekker en J. De Hart, God in Nederland, Kampen: Uitgeverij Ten Have 2006

Overweging 38: "( ... ) Ons zijn geen feiten en omstandigheden bekend en gezien het bovenstaande heeft de BUN ook geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht die aanleiding zijn ( ... ) de indeling van de BUN in grootteklasse C (bij de hoofdstroming van minder dan 500.000 personen) te wijzigen."

Het Commissariaat heeft vervolgens in artikel II van het Besluit als volgt besloten: "Het Commissariaat stelt voor de periode van 1 september 2010 tot en met 31 december 2015 per jaar 69 uur en 30 minuten beschikbaar op de algemene radioprogrammakanalen van de landelijke publieke mediadienst en per jaar 23 uur en 6 minuten beschikbaar op de algemene televisieprogrammakanalen van de landelijke publieke mediadienst. "

Gronden van het bezwaar
B.U.N. kan zich met het Besluit niet verenigen, omdat zij ten onrechte niet is ingedeeld igrootteklasse B en haar ten onrechte niet de haar op grond van die grootteklasse toekomende hoeveelheid zendtijd is toegekend. Het Besluit is om die reden in strijd met de Beleidsregels. Het bestreden besluit is daarnaast in strijd met het gelijkheidsbeginsel, nu bij de toekenning van zendtijd aan andere omroepen andere maatstaven zijn gehanteerd.

Hiernavolgend zal dit standpunt nader worden uitgewerkt en toegelicht.
Toelichting - De onderzoeken
B.U.N. stelt zich op het standpunt dat het boeddhisme in Nederland meer dan 500.000 aanhangers heeft. Dit volgt onder meer uit het onderzoek "God in Nederland" uit 2006. Een afschrift van het relevante gedeelte van dit onderzoek is aan dit bezwaar gehecht als bijlage 3.
Uit dit onderzoek blijkt dat 4,2% van de Nederlanders van 17 jaar en ouder in 2006 zich het meest verwant voelden met het boeddhisme. Volgens berekeningen van het Centraal Bureau voor de Statistiek waren er in 2006 12.947.770 Nederlanders met een leeftijd van 17 jaar en ouder.
Daarmee komt de voornoemde 4,2% neer op meer dan 543.000 personen Nederlanders van 17 jaar en ouder die zich in 2006 het meest verwant voelden met het boeddhisme. In bijlage II bij de brief van de afdeling MediaOnderzoek & - Advies van de NPO d.d. 5 februari 2010, aan dit bezwaarschrift gehecht als bijlage 4, is onder 1.2 het voornoemde aantal Nederlanders van 17 jaar en ouder in 2006 genoemd.

Aan de uitkomsten van het onderzoek 'God In Nederland' wordt in het Besluit geheel voorbij gegaan. Dit terwijl bijvoorbeeld het besluit, waarbij aan de Stichting Humanistische Omroep zendtijd voor de periode 2010-2015 wordt toegekend, wel op dit onderzoek is gebaseerd. Door in het bestreden Besluit voorbij te gaan aan de uitkomsten van dit onderzoek, handelt het Commissariaat in strijd met het gelijkheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel.
Ook uit een eerder onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau "Culturele veranderingen in Nederland" (2002) onder Nederlanders van 16 jaar en ouder blijkt dat 12% van hen zich enigszins tot sterk verwant voelt met het boeddhisme. Dit komt omgerekend neer op iets meer dan 1,5 miljoen personen. Deze cijfers en de bron daarvan zijn tevens vermeld onder 2.2 van de Aanvraag.
Uit de eerste resultaten van het onderzoek dat op verzoek van B.U.N. in 2009 door de afdeling MediaOnderzoek & - Advies van de Nederlandse Publieke Omroep is uitgevoerd naar de omvang van de aanhang van het boeddhisme in Nederland blijkt dat er anno 2009 meer dan 830.000 Nederlanders van 18 jaar en ouder daadwerkelijk affiniteit hebben met boeddhisme. Aan deze personen is vervolgens gevraagd met welke boeddhistische stroming zij zich het meest identificeren.
De uitslag van dit deel van het onderzoek is in de onderstaande tabel weergegeven. Dit overzicht was nog geen onderdeel van het aan de Aanvraag gehechte NPO-onderzoek en geldt als aanvulling op die "eerste resultaten" van het "grootschalig onderzoek naar de achterban van de BOS". Hoewel de afdeling MediaOnderzoek & - Advies het onderzoek op de datum van dit bezwaar nog niet volbracht heeft, heeft zij op verzoek van de B.U.N. dit overzicht wel alvast toegestuurd om zo nadere informatie te geven die van belang is voor de beoordeling van de Aanvraag. In de als bijlage 4 aan dit bezwaarschrift gehechte brief van de voornoemde afdeling MediaOnderzoek & - Advies wordt gemeld en toegelicht. In bijlage I van die brief is de onderstaande tabel toegelicht.

Andere boeddhistische stroming 0,7% 6
Mahayana (Zen) boeddhisme 11,1% 94
Theravada boeddhisme 0,7% 6
Tibetaans boeddhisme 23,7% 200
Voel me boeddhist, maar identificeer me niet met een bepaalde stroming 24,7% 210
Weet niet 38,4% 325
Geen antwoord 0,7% 6
Totaal 100,0% 847
Deze vraag is gesteld aan alle respondenten die hebben aangegeven daadwerkelijke affiniteit met het boeddhisme te hebben. N=278

2 Overigens heeft de afdeling MediaOnderzoek & - Advies van de NPO, in overleg met TNS NIPO, na het uitbrengen van de 'eerste resultaten' besloten "het bereik van de gebruikte wegingsfactoren te verkleinen, waardoor de weging binnen de gangbare normen valt". Uit de hiervoor bedoelde herberekening volgt overigens dat het absolute aantal personen dat 'daadwerkelijke affiniteit' met het boeddhisme heeft 847.000 is.

Uit dit overzicht blijkt dat 36,2% van de respondenten (absoluut: 306.000 personen) die hebben
aangegeven 'daadwerkelijke affiniteit' met het boeddhisme te hebben zich met een specifieke
stroming van het boeddhisme identificeert. 24,7% van de respondenten voelt zich wel boeddhist,
maar identificeert zich niet met een bepaalde stroming. Absoluut komt dit neer op 210.000
personen. Het totaal van het aantal respondenten dat zichzelf als boeddhist beschouwt is daarmee 60,9%, hetgeen neerkomt op een absoluut aantal van 516.000 personen. Ook op basis van deze cijfers zou de B.U.N. in aanmerking komen voor indeling in grootteklasse B.
In overweging 35 van het Besluit is overwogen dat tijdens de hoorzitting op 20 oktober 2009 naar
voren kwam dat op de in het kader van het NPO-verslag tevens gestelde vraag of men zich
boeddhist noemt, circa 200.000 mensen antwoordden zich boeddhist te voelen maar zich niet tot
een stroming te rekenen. Daarmee wordt gerefereerd aan het aantal van 210.000 mensen uit
bovenstaand overzicht.
Indien het Commissariaat met overweging 35 heeft willen aangeven dat voor de bepaling van de
omvang van de aanhang van het boeddhisme slechts relevant is of de respondenten zich tot een
bepaalde stroming rekenen, en dat de voornoemde 210.000 personen dientengevolge niet als aanhanger van het boeddhisme beschouwd dienen te worden (hetgeen niet door het Commissariaat is gemotiveerd), dient het volgende te worden opgemerkt.
Het feit dat een deel van de respondenten heeft aangegeven zich niet tot een specifieke stroming
binnen het boeddhisme te rekenen is een kenmerk van het Westers boeddhisme (en van de huidige beleving van religie). Kenmerkend voor het Westers boeddhisme is immers, zoals ook uiteengezet in de Aanvraag, dat daarin elementen uit de traditionele substromingen van het boeddhisme en van andere levensbeschouwelijke stromingen worden overgenomen, geïntegreerd en dat daaraan soms een andere vorm wordt gegeven. Daarnaast wordt het boeddhisme gekenmerkt door een hoogopgeleide, kritische en mondige achterban met grote weerzin tegen institutionalisering.
Het is dan ook juist typerend voor het (westerse) boeddhisme dat de aanhangers van deze
overtuiging zichzelf niet gauw tot een stroming rekenen en voor zover zij dit al doen zich niet
beperken tot een specifieke stroming binnen het boeddhisme. De verklaring voor het feit dat een
deel van de respondenten van het NPO-onderzoek aangeeft niet een bepaalde stroming van het
boeddhisme aan te hangen is dan ook dat deze groep het Westers boeddhisme aanhangt.
Daarnaast is het zo dat de hedendaagse West-Europese beleving van geloofsovertuigingen in de loop van de twintigste eeuw informeler is geworden. In het artikel in NRC Handelsblad d.d. 23 december 2007, aan dit bezwaarschrift gehecht als bijlage 5, meldt godsdienstsocioloog professor M. Ter Borg dat de "herinnering aan de soms dwingende religieuze gezagsstructuren" "verwaaid" is. Blijkens het artikel is volgens peilingen van het Sociaal en Cultureel Planbureau ongeveer 70 procent van de Nederlandse bevolking gelovig. Slechts 25 procent van hen is echter lid van 'traditionele religieuze instellingen'. In het artikel wordt dan ook gesproken van de "de-institutionalisering" van religie waardoor men minder vasthoudt aan de traditionele stromingen. Ook dit is een verklaring voor het feit dat een deel van de Nederlanders die zichzelf als boeddhist beschouwt, zich niet tot een (geïnstitutionaliseerde, traditionele) stroming van het boeddhisme rekent.
Bovendien dient erop te worden gewezen dat het Commissariaat, gelet op de vrijheid van Godsdienst en de scheiding tussen kerk en Staat, "zich niet [mengt] in theologische discussies of een substroming, richting of school, behoort tot de zuivere leer van de hoofdstroming." Zo heeft het Commissariaat besloten in onder andere overweging 47 van haar besluit d.d. 29 december 2009 op concessieaanvraag van de Stichting Verenigde Moslim Omroep. Indien overweging 35 van het Besluit dan ook zo gelezen dient te worden, dat het Commissariaat daarmee heeft bedoeld dat het aantal mensen dat zich boeddhist voelt, maar zich niet tot een stroming rekent, niet als een aanhanger van het boeddhisme dient te worden beschouwd, is dit in strijd met voornoemde vrijheid van Godsdienst en scheiding tussen kerk en Staat.
Ten slotte dient met betrekking tot overweging 35 het volgende te worden opgemerkt. Ook indien de 210.000 personen die zich niet tot een stroming rekenen in mindering zouden worden gebracht op het totale aantal personen dat blijkens het NPO-rapport 'daadwerkelijke affiniteit' met het boeddhisme heeft (meer dan 840.000), resulteert dit in een aantal van meer dan 630.000. Zelfs indien uit het rapport zou blijken dat er slechts circa 630.000 aanhangers van het boeddhisme zouden zijn in plaats van het door B.U.N. gestelde aantal van meer dan 840.000, dan zou B.U.N. alsnog dienen te worden ingedeeld in grootteklasse B.

De vraagstelling
In overweging 34 van het Besluit is overwogen dat "uit de beantwoording van de ( ... ) vraag welke stroming op de tweede plaats komt als het gaat om inspiratie en richting" naar het oordeel van het Commissariaat "niet een daadwerkelijke affiniteit" met die stroming kan worden aangetoond.
In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 maart 20073 op de beroepen tegen de toekenning van zendtijd aan kerkgenootschappen en genootschappen op
geestelijke grondslag voor de periode 2005-2010 wordt in alinea 2.19 overwogen dat een geschikte vraag om de achterban van een hoofdstroming te bepalen is tot welk kerkgenootschap, godsdienst of levensbeschouwelijke groepering de respondent zich rekent.
B.U.N. is van oordeel dat de geloofsbeleving in Nederland sinds 2005 zodanig is gewijzigd dat deze
vraagstelling niet langer voldoet om de aanhang van een bepaalde hoofdstroming te bepalen. Zoals
in het voorgaande reeds is uiteengezet, is slechts 25% van de Nederlandse bevolking lid van
traditionele religieuze instellingen, terwijl 70% van de bevolking wel gelovig is. Als men de in 2005 gehanteerde vraagstelling in 2010 zou hanteren, zou dit dan ook een heel ander beeld van de aanhang van de verschillende hoofdstromingen geven.

Om die reden is het begrip "daadwerkelijke affiniteit" in het NPO-onderzoek in overleg met onder
meer de hoogleraren Vroom (VU) en Oosterling (EUR) en met de heer De Hart van het SCP vertaald in vragen welke stroming op dit moment persoonlijk de meeste inspiratie biedt en welke stroming
daarnaast inspiratie biedt. Deze vraagstelling doet meer recht aan de verschillende vormen waarop
religies en levensbeschouwingen heden ten dage beleefd worden en verschaft een betrouwbaarder
beeld van de stroming waar mensen daadwerkelijk affiniteit mee hebben dan de beantwoording van
de vraag tot welk kerkgenootschap, godsdienst of levensbeschouwelijke groepering men zich rekent.
Overigens volgt ook uit onderdeel 3d van de 'Beleidslijn zendtijdaanvragen van kerkgenootschappen
en genootschappen op geestelijke qrondslaq'" dat 'daadwerkelijke affiniteit' ook blijkt uit 'adhesie betuigingen' aan een bepaalde stroming. Daarvan is sprake als men behalve aan één hoofdstroming ook inspiratie en richting ontleent aan een andere hoofdstroming.
Het is tegenwoordig dan ook wel degelijk mogelijk dat een persoon 'daadwerkelijke affiniteit' heeft met meer dan een stroming. Dit blijkt tevens uit het antwoord op de vraag uit het NPO-onderzoek naar de stroming die naast de stroming die het meeste inspiratie en richting biedt, de meeste inspiratie en richting biedt. De respondenten konden immers ook kiezen voor het antwoord: 'geen tweede stroming'. Indien het publiek zich enkel zou oriënteren op één religie of levensbeschouwing zou dan ook 'geen tweede stroming' zijn geantwoord. Dat is echter niet het geval geweest.
Bovendien luidde de vraagstelling welke stroming 'daarnaast' de meeste inspiratie en richting biedt.
Het antwoord op de vraag welke stroming eveneens inspiratie en richting biedt, geeft om
voornoemde redenen dan ook wel degelijk een 'daadwerkelijke affiniteit' met een bepaalde stroming weer.

Deze visie wordt overigens niet alleen gedeeld door de afdeling MediaOnderzoek & -Advles van de Nederlandse Publieke Omroep. Blijkens het eerder genoemde onderzoek 'God In Nederland' hebben ook het Sociaal en Cultureel Planbureau en het aan de Radboud Universiteit Nijmegen verbonden Kaski-instituut gemeend dat de vraag welke religieuze of levensbeschouwelijke stroming eveneens inspiratie en richting biedt wel degelijk relevant is in het kader van het bepalen van de
geloofsovertuiging. Dit wordt mede aangetoond door het feit dat aanhangers van het Westers
boeddhisme vaak niet alleen affiniteit met slechts één levensbeschouwelijke stroming hebben. In het Westers boeddhisme worden immers elementen van andere levensbeschouwelijke stromingen
overgenomen, geïntegreerd of wordt daaraan een andere vorm gegeven. Dit is de verklaring voor
het feit dat juist de aanhangers van het Westerse boeddhisme met meer dan één stroming daadwerkelijke affiniteit hebben.

De aanvraag voor 2005-2010
De reden dat B.U.N. ten behoeve van de zendtijdaanvraag voor de periode 2005-2010 heeft
aangegeven dat de omvang van haar achterban slechts 250.000 mensen bedroeg, is erin gelegen
dat de B.U.N. destijds voor de berekening van de omvang van haar aanhang een - naar achteraf
blijkt - te strikte interpretatie van het begrip 'daadwerkelijke affiniteit' heeft gehanteerd. Destijds zijn immers alleen tot de aanhang van het boeddhisme gerekend diegenen die een boeddhistisch centrum financieel ondersteunden en participeerden in tenminste de helft van de activiteiten van een dergelijk centrum. Dit is een te streng criterium dat derhalve ook niet houdbaar is. Het feit dat op basis van dit criterium de omvang van de aanhang werd vastgesteld op 250.000 mag om die reden dan ook niet als argument worden gebruikt waarom het onwaarschijnlijk is dat die aanhang nu meer dan 500.000 personen zou bedragen.
Bovendien is een verklaring voor het gestegen aantal boeddhisten in de periode van de
zendtijdaanvraag voor de periode 2005-2010 en de huidige Aanvraag, dat het aantal boeddhisten in
Nederland juist in de afgelopen jaren exponentieel is gestegen. Deze stijging wordt aangetoond door onderstaand overzicht uit bijlage I van het door de afdeling MediaOnderzoek& - Advies van de NPO toegestuurde brief, aan dit bezwaarschrift gehecht als bijlage 4. In dit overzicht wordt antwoord gegeven op de vraag onder de respondenten uit het NPO-onderzoek die hebben aangegeven 'daadwerkelijke affiniteit' met het boeddhisme te hebben, hoe lang ze het boeddhisme beoefenen.
Uit dit overzicht blijkt dat een aanzienlijk deel van de huidige boeddhisten (475.000) pas de laatste vijf jaren het boeddhisme beoefenen, hetgeen aldus de stijging in de omvang van de aanhang van het boeddhisme verklaart.

Minder dan 1 jaar 21,3% 181
1 t/rn 2 jaar 16,2% 138
3 t/rn 5 jaar 18,4% 156
6 tjm 10 jaar 9,0% 77
Meer dan 10 jaar 19,1% 162
Weet niet 15,2% 129
Totaal 100,0% 847
Deze vraag is gesteld aan alle respondenten die hebben aangegeven daadwerkelijke affiniteit met het boeddhisme te hebben. N=278

Bovengenoemde omstandigheden verklaren de discrepantie tussen de opgave van het aantal
aanhangers van het boeddhisme zoals die is gedaan in de zendtijdaanvraag voor de periode 2005-
2010 en in de Aanvraag voor de periode 2010-2015.
De enkele overweging dat het Commissariaat het niet aannemelijk acht "dat de achterban van de
BUN binnen 5 jaar meer dan verdrievoudigd is", is gelet op het bovenstaande dan ook niet
overtuigend.

Conclusie

Het bovenstaande samenvattend kom ik, namens B.U.N. tot geen andere conclusie dan dat, anders dan het Commissariaat in alinea 38 van het Besluit overweegt, er door B.U.N. wel degelijk feiten en omstandigheden naar voren zijn gebracht die aanleiding zijn om de indeling van B.U.N. in grootteklasse C te wijzigen. Aangezien uit de gehouden onderzoeken volgt dat het aantal Nederlanders dat een 'daadwerkelijke affiniteit' met het boeddhisme heeft meer dan 500.000 bedraagt, dient de B.U.N. in grootteklasse B te worden ingedeeld.
B.U.N. verzoekt het Commissariaat dan ook het bestreden Besluit te herroepen en alsnog de zendtijdaanvraag van de B.U.N. voor grootteklasse B te honoreren en haar de corresponderende hoeveelheid zendtijd op de algemene radioprogrammakanalen van de landelijke publieke mediadienst en op de algemene televisieprogrammakanalen van de landelijke publieke mediadienst toe te kennen.

Hoogachtend,

B.M. van Werven
advocaatnrc

Geen opmerkingen: