vrijdag 11 november 2011

Het advies 'Boeddhisme als richting' van de Onderwijsraad - en het ontbreken van reacties daarop

Een jaar geleden bracht de Onderwijsraad – het belangrijkste adviesorgaan van de minister van Onderwijs – een advies uit onder de titel ‘Boeddhisme als Richting’. Op basis van dit advies besloot de minister dat er geen boeddhistische basisschool mag komen.
Formeel geldt dit advies wellicht alleen de Onderwijswetten, maar gezien de strekking zullen ook andere overheidsdelen er door geraakt worden, zeker als er van een subsidiererelatie met OC&W sprake is, zoals een boeddhistische ambtsopleiding.

Ik zal de niet-puur-bestuurlijke delen van dit advies samenvatten en er wat kommentaar op geven.
Eerst wil ik er echter m’n verbazing over uitspreken dat het afgelopen jaar geen boeddhist of boeddhistische organisatie op dit advies heeft gereageerd. De strekking immers is dat het boeddhisme in Nederland geen richting is (op basis waarvan een subsidierelatie acceptabel is).
De Mandalaschool heeft wel beroep bij de Raad van State aangetekend tegen het negatieve besluit van de minister maar mijn indruk is dat dat vooral bestuurlijk van aard was en nauwelijks inhoudelijk. Dat beroep is inmiddels – door geldgebrek – ingetrokken (zie hier).
Maar tot een fundamentele weerlegging van het advies voelde kennelijk niemand in Nederland zich geroepen.


Relevante passages uit de samenvatting van het advies (zoals verwoord in pag. 7 en 8)

Dit advies geeft een antwoord op de vraag van de minister van OCW (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) of het boeddhisme is te beschouwen als richting, zoals genoemd in de onderwijswetten. De concrete aanleiding vormt het voornemen van de gemeente Amsterdam om een bijzondere basisschool op boeddhistische grondslag
op het gemeentelijk plan van scholen te plaatsen.
De raad hanteert bij de beantwoording een aantal criteria zoals die gevormd zijn in uitspraken van de rechter en in andere raadsadviezen over de richting van (nieuw te stichten) scholen. Beslissende ijkpunten zijn daarbij de vraag of de grondslag die wordt opgevoerd is te beschouwen als godsdienst of levensovertuiging, of er voldoende uitwerking plaatsvindt in de statuten, of er sprake is van een – zoals de rechter het heeft geformuleerd – aan het onderwijs “ten grondslag liggende geestelijke stroming die zich in een binnen Nederland waarneembare beweging openbaart en ook op andere terreinen van het leven doorwerkt” en tot slot of er voldoende draagvlak is.
...
Getoetst aan de criteria is het op de eerste plaats duidelijk dat het boeddhisme een (wereld)godsdienst of levensbeschouwing is. Het boeddhisme kent een zeer gevarieerde invulling. Als de raad het goed ziet is in de beleving van ‘westerse’ boeddhisten eerder sprake van een levensbeschouwing (een wijze van leven) dan een
godsdienst. De raad heeft geen oordeel of het boeddhisme nu als godsdienst of levensbeschouwing is op te vatten; het volstaat dat er voldoende onderscheid is ten opzichte van andere richtingen en dat het niet gaat om een pedagogische stroming.
...
Ten aanzien van het criterium voldoende waarneembare stroming in de Nederlandse samenleving is op te merken dat deze vraag lastig is te beantwoorden, omdat betrouwbare cijfers over het precieze aantal boeddhisten ontbreken. Er bestaan ook geen duidelijke, centraal vastgelegde criteria om uit maken wanneer en op welke
wijze iemand tot het boeddhisme gerekend kan worden (dit is met name een zaak van zelfdefinitie). Omdat de omvang van boeddhistische stroming onduidelijk is, vindt de raad het van belang dat er bestaande instituties zijn voor verschillende activiteiten en leeftijden die wijzen op een bewezen inbedding in de Nederlandse samenleving.
Dit kan als borging worden beschouwd voor de toekomstige continuïteit van activiteiten in het onderwijs (voldoende en blijvende aanwas in leerlingental en in personen betrokken bij het bestuur en de organisatie).
Er is weliswaar sprake van een (kleine) omroep en er zijn enkele geestelijke verzorgers actief in gevangenissen, maar de raad vindt dat onvoldoende om te spreken van ‘een waarneembare stroming’. Er zijn bijvoorbeeld nog geen zelfstandig georganiseerde jongeren-/studentenorganisaties, politieke verbanden of specifieke zorg- of bejaardenvoorzieningen.
...
De raad adviseert de minister het boeddhisme niet te erkennen als richting zoals bedoeld in de WPO. Deze constatering geldt voor dit moment. Het is volgens de raad goed mogelijk dat in de toekomst de conclusies anders kunnen zijn, mits de brede maatschappelijke inbedding, de statuten en het draagvlak voldoende vorm hebben gekregen.



Kommentaar

Veel van wat de Onderwijsraad in dit advies zegt, is voor mij duidelijk:
Dat aantal boeddhisten discussiepunt is, is een understatement. Het aantal geclaimde boeddhisten is in diverse aanvragen de recente tijd veel te hoog geweest: wel vijf tot tien maal te hoog, de strijd daarover is bitter (geweest).
En een groot deel van degenen die boeddhist genoemd kan worden, participeert inderdaad niet in een groep (sangha genoemd), zodat velen niet in een religieus genootschap (een landelijke organisatie) gerepresenteerd worden; het is de vraag of zij dan wel behoefte hebben aan een boeddhistische voorziening, bijvoorbeeld van onderwijs of gezondheidzorg.
Dat er geen zelfstandig georganiseerde jongeren-/studentenorganisaties, politieke verbanden of specifieke zorg- of bejaardenvoorzieningen zijn, vind ik veel minder problematisch. Het boeddhisme is inderdaad geen zuil in de traditionele eerste-helft-twintigste-eeuw-zin; maar: so what ? Die waren er in de boeddhistische Aziatische landen ook niet.
Wel wordt een standpunt van het boeddhisme op actuele politieke en maatschappelijk thema’s soms pijnlijk gemist en ontbreekt er iets als boeddhistische journalistiek.
Het feit dat er geen duidelijke, centraal vastgelegde criteria bestaan om uit maken wanneer en op welke wijze iemand tot het boeddhisme gerekend kan worden, omdat dit is met name een zaak van zelfdefinitie, vind ik geen probleem: ook dit is juist kenmerkend voor het boeddhisme (in Azië).
Veel belangrijker – en slechts indirect in dit advies aan de orde komend – is dat er in Nederland nauwelijks of niet van HET boeddhisme gesproken kan worden. De verschillen tussen de drie grote tradities (Theravada, Zen en Tibetaans boeddhisme) zijn aanzienlijk en daarbinnen zijn er ook weer allerlei varianten. Ik denk dat de verschillen groter zijn dan in andere religies, in Nederland beoefend. Wat daarbij extra compliceert is dat discussie daarover tussen de beoefenareen nauwelijks plaatsvindt: men kent elkaars traditie niet en lijkt er ook niet in geïnteresseerd.
Samengevat: HET boeddhisme in Nederland heeft geen identiteit, is diffuus; dat is voor een individu die een van de vormen ervan beoefent, geen probleem; dat wordt pas een probleem in interactie met de overheid die graag met duidelijke entiteiten om gaat. Het georganiseerde boeddhisme moet met dit dilemma om kunnen gaan.

Mijn conclusie: '
Voordat er weer een aanvraag wordt gedaan bij de overheid voor een boeddhistische voorziening, moet eerst serieus een antwoord op dit advies van de Onderwijsraad geformuleerd en intern bediscussieerd worden.

Joop


Bijlage: inhoudsopgave van het advies

Samenvatting 7

1 Aanleiding, adviesvraag en adviescriteria 9
1.1 Aanleiding en adviesvraag: aanvraag door Stichting Mandalaschool in Amsterdam 9
1.2 Toetsingscriteria: jurisprudentie en eerdere adviezen rond richtingsaanvragen 9
1.3 Opbouw van het advies 10

2 Boeddhisme als stroming in de Nederlandse samenleving 11
2.1 De boeddhistische godsdienst of levensbeschouwing en het perspectief van onderwijs 11
2.2 Aantal boeddhisten in Nederland en boeddhistische organisaties 13
2.3 Erkenning door de overheid 14

3 Toetsing op de richtingscriteria 16
3.1 Toetsing aan de omschrijving van godsdienst of levensbeschouwing 16
3.2 Toetsing van de statutaire grondslag 17
3.3 Toetsing aan het element van voldoende maatschappelijke doorwerking en draagvlak 17
3.4 Conclusie: geen richting als bedoeld in de onderwijswet 18

4 Conclusies en aanbevelingen 19
4.1 Conclusies 19
4.2 Aanbevelingen aan de minister 20

Afkortingen 22
Literatuur 23
Geraadpleegde personen 24

2 opmerkingen:

Arthur Labree zei

Het lijkt me een duidelijk verhaal van Joop Romeijn. Hij merkt op dat er veel minder boeddhisten zijn dan eerder is beweerd en die indruk heb ik ook. Verder dat veel mensen die zich boeddhist noemen niet zijn aangesloten bij een of ander met een kerkgenootschap vergelijkbare organisatie of sangha. Dat zou zo maar kunnen. En tenslotte werpt hij impliciet de vraag op waarom je een school op boeddhistische grondslag zou willen vestigen: subsidie? Gezien de criteria die door de overheid worden gehanteerd zou ik ervoor pleiten om geen erkenning te vragen: dogma´s, geloof in goden enz. Zie verder het artikel uit deze discussie.
Waarom zou je jouw kind ook naar een boeddhistische school willen sturen? Is niet een buitengewone eigenschap van ´het boeddhisme´ dat deze levensbeschouwing met vrijwel iedere godsdienst of levensbeschouwing een legering kan aangaan? Wat het amalgaam van het Tibetaans boeddhisme in al zijn verscheidenheid bijvoorbeeld laat zien. En zelfs het katholieke geloof mag zich verheugen in een orde nonnen die (ik weet het niet zeker, maar ik vermoed) voornamelijk boeddhistische meditatie in haar beoefening heeft geïntegreerd.
Nu kun je een schoolprogramma en -organisatie baseren op een levensbeschouwelijke zuil. En wie wil de verzuilde samenleving eigenlijk terug? En is dat wel boeddhistisch? Of je kunt het onderwijs inrichten naar een pedagogisch-didactische opvatting over een gezonde ontwikkeling van het kind, zoals het Montessori- of het Daltononderwijs. Sterker nog: het Vrije Schoolonderwijs laat zien dat je ook onderwijs kunt inrichten op grond van een mensbeeld en levensvisie die behoorlijk wat raakvlakken heeft met (in dit geval) een christelijke levensovertuiging. Heel wat mensen die helemaal niet christelijk zijn sturen toch hun kinderen naar zo´n school, omdat de pedagogische benadering van de ontwikkeling van het kind hun aanspreekt bijvoorbeeld.
Op vergelijkbare wijze zou wellicht een boeddhistische school gegrondvest kunnen zijn. Maar dan moet er wel eerst duidelijkheid zijn over wat die pedagogisch-didactische opvatting dan eigenlijk is. Gezien de aantrekkingskracht die het boeddhisme op veel mensen heeft, zou dat als dit op een goede manier gebeurt naar mijn indruk ook heel succesvol kunnen zijn.
Maar wellicht is het voordat er een boeddhistische basisschool komt, belangrijker dat er een boeddhistische opleiding voor volwassenen komt, bijvoorbeeld als postdoctorale opleiding voor geestelijk verzorgers, maatschappelijk werkers, onderwijzers/docenten, mensen met een ander beroep enz. In België heeft Frans Goetzgebheur een boeddhistische universiteit opgericht. (tegenwoordig het Nalanda Instituut) Dat is wel een behoorlijk pretentieus, maar een goede leergang zou wel de basis kunnen zijn voor een echte boeddhistische stroming in Nederland.
Moeten we alleen nog even een paar ´kleine´ verschillen in opvatting over en interpretatie van de dhamma regelen... Er is een aantal uitstekende instituten met prima faciliteiten, er zijn diverse leraren, er is een uitgeverij met goede vertalingen, een magazine en nog veel meer; als die samen zouden werken is er heel wat mogelijk.

Joop zei

Een heldere reactie, Arthur.
Ik ben altijd voorstander geweest van het 'Openbaar onderwijs', dus had sowieso al twijfels toen ik een jaar of vier geleden over het initiatief in Amsterdam las. Toch heb ik de initiatiefnemers toen een paar suggesties gedaan, ze hadden een beperkt Tibetaans-boeddhistische opvatting. Daar is niets mee gedaan, het leek ook meer een prestigezaak van een paar ex-BUN-bestuurders te worden.

Wat betreft je suggestie voor een boeddhistische opleiding voor volwassenen; dat zit al dichter bij wat ik een 'organische groei' wil noemen, maar nog niet genoeg.
Veel mensen die (min of meer) boeddhist zijn, weten heel weinig van de Dharma/Dhamma. Studie daarvan is essentieel voor het boeddhistische pad, naast meditatie en compassievol gedrag.
Formele opleidingen zijn (voor mij) pas zinvol als er in het Nederlandse boeddhisme een cultuur van Dhamma-studie is ontstaan.
De paar ´kleine´ verschillen in opvatting over en interpretatie van de dhamma zoals jij die (ironisch, denk ik) noemt, hoeven niet ´geregeld´te worden maar als feiten gezien waarvan kennis genomen wordt.